Op de site www. wielersport.slogblog.nl een site onder redactie van Fred van Slogteren stond onlangs het volgende verhaal van Jan v.d. Horst te lezen.

Misschien genieten hier ook enkele ‘oudere’ prikkers van dit verhaal

Het wereldje van de gangmakers …

“Iedere woensdagavond vonden er in de jaren zestig op de baan van het Olympisch Stadion wedstrijden plaats, die populaires werden genoemd. Renners in alle categorieën, van nieuwelingen tot profs, konden in diverse baandisciplines hun kunsten vertonen en het sluitstuk van de avond was altijd een wedstrijd achter grote motoren. ‘MOTOREN IN DE BAAN!’, riep stadionspeaker Willem Steenbergen dan, waarna de als buitenaardse wezens verklede gangmakers op hun brullende monsters in een gelote volgorde rondjes gingen rijden in afwachting van de bij de startlijn opgestelde renners die elk achter zo’n motor moesten aansluiten. Die renners, het waren er altijd maar een stuk of zes tot acht, droegen merkwaardige pothelmen en zaten op een vreemd ogende fiets. Die had een klein voorwiel, een voorvork die achterstevoren stond en een gigantisch vast verzet. In de eerste honderden meters kregen ze die enorme plaat maar nauwelijks rond, maar eenmaal achter de motor en uit de wind werden snelheden bereikt van zo’n 80 kilometer per uur. Het publiek vond het prachtig en met staand applaus werden de heren toegejuicht als waren het gladiatoren in een Romeinse arena. Wat een sfeer! Over de bekende stayers uit die tijd deden de vreemdste verhalen de ronde. Zo zou Arie van Houwelingen iedere dag een glaasje zeewater drinken en acht rauwe eierdooiers naar binnen werken en Martin Wierstra zou voor een wedstrijd nooit eten, omdat het verteren van het voedsel de energie zou kosten, die hij in de koers nodig had. Met Bert Boom en ‘het hijgend hert’, zoals we Gaby Minneboo noemden, hadden we al zoveel rare dingen beleefd, dat we stayers enigszins beschouwden als psychiatrische patiënten op proefverlof.

In de betonnen catacomben onder de baan ontmoette ik op een dag de reservegangmaker Bos. Ik weet niet eens zijn voornaam meer, maar iedereen noemde hem Winnetou. Die gangmakers vormden een merkwaardig gezelschap. Ze waren altijd bij elkaar, maar gingen bepaald niet vriendschappelijk met elkaar om. Ze gunden elkaar het licht in de ogen niet en als ze elkaar konden flikken, dan zouden ze ‘t niet laten. Uitgezonderd Winnetou, maar die werd door de overige gangmakers dan ook niet voor vol aangezien. Het was een aardige vent, maar in dat milieu ook een beetje een zielepiet omdat hij geen vaste renner had. Met een vaste renner had een gangmaker status en hoe beter de renner, des te meer status had de gangmaker. Op een dag zat ik eens met Winnetou te praten en enthousiast als ik vaak ben liet ik me ontvallen dat ik het ook wel eens als stayer wilde proberen. Dat had ik niet moeten doen, want voor ik het wist had Winnetou de datum bepaald waarop het experiment zou moeten plaatsvinden. Vervolgens vertelde hij aan iedereen dat hij met mij een vast koppel ging vormen. Zijn status onder de collega’s steeg direct en of het aan mijn reputatie als renner lag, weet ik niet, maar sommige van de arrivé’s zagen het kennelijk als een bedreiging. Al de volgende dag schoot oud-stayer Joop Stakenburg (foto) me aan. Staak vormde met Nop Koch en Bruno Walrave een supertrio onder de gangmakers. Nooit had hij mij een blik waardig gekeurd, maar nu maakte hij – als zaten we in een complot – fluisterend de opmerking dat hij wel een betere gangmaker voor me wist. ‘Je lijkt wel hartstikke gek man! Weet je niet dat er een bobbel op zijn achterband zit? Het is levensgevaarlijk met Winnetou!’ Ik bleef sidderend achter en ik zag de koppen al in de krant: ‘Wielrenner omgekomen bij training achter de motor!’ Ik liet Winnetou direct weten dat het me speet, maar dat ik er toch van af zag.

Pas jaren later kreeg ik weer eens met het wonderlijke wereldje van de gangmakers te maken toen ik een wedstrijd achter de derny moest rijden. Stakenburg zwaaide de scepter en hij bepaalde wie er achter wie ging rijden. Ik kreeg gangmaker Jaap Niele toegewezen. Ik kende de man niet, maar het klikte meteen. ‘We gaan voor de overwinning!, riep ik naïef. ‘Dat zal niet gaan, jongen, want Henk Buis moet winnen van Staak.’ Ik ontstak in verontwaardiging, want wat waren dat voor praktijken? ‘Niets mee te maken’, zei ik vastberaden, ‘we rijden dwars door de slag heen.’ Wat ook gebeurde! In een bloedstollende finale bevochten de gangmakers elkaar als kemphanen. De ruzie liep samen met de snelheid zo hoog op, dat Stakenburg zijn renner verloor en buiten zinnen slaande bewegingen maakte naar mijn gangmaker, die zich daar niets van aantrok en met mij aan zijn spatbord zegevierend over de eindstreep ging. Het zou nog jaren duren voordat de KNWU een einde zou maken aan de machtige positie van de gangmakers.

Tot volgende week!”

Jan van der Horst