Uit: Uit vergangen jaren Sportief November 1946
Piet Dickentman vertelt:
Lang kan zo'n Scheldestraat zijn, als je 's avonds met een paar zomerschoenen aan in een gutsende novemberregen zig-zag over en door enkele diepe plassen rent: verdomd lang. Toch kon ik er niet ver meer vandaan zijn. “Zes-enzestig”had een rustige stem mij een paar uur geleden nog door de telefoon gezegd… ik zal zorgen dat de deur los is. maar kom dan om acht uur. Een eenzame lantaarn wierp wat licht van een onbestemde kleur op de muur. Ik las: 70. Terug. Groot ruit met een naam: Piet Dickentman en de deur wás los..
In de halfverlichte werkplaats van de rijwielzaak vond ik hem.
Hij stond met zijn gezicht naar me toe en over zijn schouders achter hem, zag ik schuin tegen een wand, een grote foto van een renner achter een motortandem.
Eerst later op weg naar huis, drong het symbolische hiervan tot mij door.
Ja, dat was een snelle tijd, zegt Dickentman, Ik weet zeker dat ik geen enkele opmerking in die richting heb gemaakt. Hij moet gezien hebben wat ik op dat moment zag, ook al stond hij er met de rug naar toe.
Maar ga even zitten, en hij gaf me een krukje, na het zorgvuldig te hebben afgestoft. Toen ging hij, niet minder zorgvuldig, een pijp stoppen.
Voor mij is de zaak afgelopen, ik zit hier nu al negentien jaar, ik mag wel zeggen twintig jaar. Ja (een harde trek aan de pijp) dat zal bijna 20 jaar wezen. Mijn laatste wedstrijd was de eerste wedstrijd op het nieuwe stadion. Schlebaum was er ook bij. Mooie tijd gehad, heel mooie tijd. En toen was het uit. punt. afgelopen.
Nooit meer gekeken?
Nooit meer. Ik kwam thuis en keek met allebei mijn ogen een heel andere kant op. Gek he. Zal ik je vertellen man. Als ik weer naar een baan zou gaan, alleen om dat spul weer es te zien, nou…en, dan voel ik geen grond meer onder mijn benen, man. Daar word ik beroerd van. Ik zou geen lucht meer krijgen. Opwinding zegt u?
Zal wel, ja. Als ik nou een apenklier kon innemen, dan kon ik weer meerijden, he? dan was ik weer de oude.
En voor het eerst sinds ik binnenkwam, lacht hij. Vreemd dat lachen zo verschillend kan zijn…
M'n jongen voelt niets voor wielrennen. Gelukkig maar, anders zou ik maar mee moeten sjokken naar het stadion.
Men moet wel veteerd zijn door de liefde voor zijn sport, om er later, toen die liefde niet meer beantwoord kon worden, toen het werkelijk niet meer ging, zo hartgrondig mee te breken. Dertig jaar zat Dickentman op de racefiets, vierde triomfen op alle grote banen van Europa, werd tweemaal wereldkampioen achter de motor in 1903 en 1910 tot ook hij, op het eind van de dertiger jaren, nee moest zeggen.
Of ik voorsal zijn leeftijd niet wil vertellen… Dan kan je alles welopschrijven… Best, meneer Dickentman. En dan praten we verder. Over zijn debuut, over de ontwikkeling van de levende gangmaking naar motorgangmaking, over Robl, Thaddeus Robl, zijn grote tegenstander. En ik vergeet de regen, die een kwartier geleden nog zo hard tegen de winkelruit beukte.
Groot renner, die Robl. Flinke vent, kaarsrecht (al dat gezwam van renners en kromme ruggen) en een, wat je zo noemt: knap gezicht. Maar, eh, kom es mee:
Hij brengt me naar een muur van zijn werkplaats, waar een groot diploma hangt. En ik lees:
U.C.I
Diplome d'Honneur
décerné à Piet Dickentman Hollandais
Champion du Monde Demi-fond, Professionals 1903
Dat was dus 43 jaar geleden. Een laat ik dat ding nou in de eerste maand van de oorlog, mei 1940, thuis gestuurd krijgen.
Hebben ze zeker een paar jaar in hun bureau laten liggen…
Maar goed, die Robl dus,daar heb ik mijn mooiste wedstrijden tegen gereden. In 1903 was hij er ook bij. Nou vertrok ik altijd erg snel, moet u weten.Altijd meteen aan de kop en ik bllef toen aan de kop met een behoorlijk gangetje, verzeker ik u. 65 km ging dat zo door en gooide Robl zijn geweer in het koren. Hij schee er mee uit. 35 km verder was ik wereldkampioen.
Dickentman staat op. Hij moet een nieuwe pijp stoppen, maar hij liet zijn tabakspot bij het befaamde diploma staan. Kaarsrecht is hij nog. Voor de oorlog werkte hij in zijn zaak van ‘s morgens zeven uur tot ’s nachts 12 uur in zijn zaak. Deze toch niet meer zo'n jonge man, moet wel oersterk zijn.
In die tijd reden we nog zonder rol
Gevaarlijk?
Och je was kunstenaar, he?
Als ik met mijn voorwiel op de band van mijn gangmaker stootte, rook ik soms de brandlucht van de gummi.
Natuurlijk ben ik wel eens gevallen.In Wenen.
Om vier uur kwam ik de baan op om te trainen en om zes uur lag ik in het ziekenhuis met een hersenschudding en een dubbele sleutelbeenbreuk. Twee dagen bewusteloos geweest, maar 6 weken later reed ik weer. Och ik verdiende goed, dat mag u gerust wel verraden.
Dertig jaar heb ik voor Brennabor en Continental gereden en ieder maand kreeg ik 1600 mark in allebei mijn handen. Maar er werd toen geen combine gemaakt. Anders had ik het vast geen 30 jaar uitgehouden, vast niet.
Tot zover, hoewel het artikel langer was.